7. Algemene conclusies van het sorptiegedrag van zware metalen.

Het gedrag van zware metalen in een natuurlijke omgeving is in het algemeen complex en kan niet met een enkelvoudig model bepaald worden. Uit enkele boeken die een goed overzicht geven wordt deze complexiteit beschreven (Stumm en Morgan, 1981, Salomons en Förstner 1984, Salomons en Förstner 1988, Salomons et al. 1988). Door het sorptie gedrag van gesuspendeerd materiaal in water te bestuderen kunnen we de belangrijkste processen in het aquatische systeem verklaren. Het fysisch/chemische gedrag van zware metalen kan in eerste instantie verklaard worden door de interactie tussen opgeloste en vaste fase. Bodemprocessen met hun diagenetische uitwisseling met de waterfase maken deel uit van de sorptie processen tussen het vaste gesuspendeerde materiaal en de waterfase. In zowel zoet als zout water geeft dit een specifiek sorptiegedrag. Desorptie treedt snel op en stabiliseert zich tot een constante partitiecoëfficiënt (Kd). Er treedt in zowel zoet als zout water een verzadiging van het substraat op dat met een Freundlich isotherm verklaart kan worden. Het substraat Rijnslib is zeer heterogeen, dit kan ook verwacht worden omdat het uit diverse natuurlijke mineralen en organische materiaal is opgebouwd. In het estuariene milieu treden belangrijke verschuivingen op van het evenwicht tussen de opgeloste en vaste component. Het gedrag van zink vertoont een duidelijk desorptie onder laboratorium condities. Het blijkt dat desorptie het sterkste effect heeft bij een saliniteit tussen 0 en 5. Dit is tevens het gebied waar flocculatie optreedt. Dit lijkt in tegenstelling te zijn tot wat gevonden is in veldstudies waar een adsorptie lijkt op te treden aan het gesuspendeerde materiaal. Laboratorium experimenten hoeven daarbij niet in tegenspraak te zijn met veldmetingen omdat men in het veld met extra effecten te maken heeft. In het Rijnestuarium wordt particulair materiaal vanuit de zee aangevoerd, wordt gesuspendeerd materiaal gevormd en treedt in het havengebied een netto sedimentatie op. De bijdrage van deze processen heeft men tot op heden nog niet eenduidig kunnen onderzoeken. Het sorptie gedrag van Cr(III) bleek irreversibel te zijn Cr(III) blijkt snel te absorberen en lijkt onder natuurlijke condities niet makkelijk te desorberen zelfs niet met complexeringsmiddelen zoals NTA. Toch werd door complexering met humuszuur Cr(III) in oplossing gehouden en adsorptie trad maar langzaam op. Dit betekent dat Cr(III), indien aanwezig in de waterfase, waarschijnlijk gecomplexeerd is met organische materiaal. Cr(VI) (chromaat) vertoont praktisch geen adsorptie in zowel rivierwater als in zeewater. Toevoeging van humusmateriaal heeft geen effect op het adsorptie vermogen. Bij een gesimuleerde baggerslib storting bleek het gedrag van zware metalen direct te correleren met de verdwijning van de hoofdelementen Fe, Mn en P. Doordat deze hoofdelementen onderhevig zijn aan een snelle oxidatie door het oxische zeewater worden vrijwel instantaan neerslagen gevormd die een groot ad- en absorptie vermogen bezitten. Coprecipitatie en adsorptie kunnen daarbij gelijktijdig optreden, wat tot gevolg heeft dat zware metalen die in hoge concentratie aan zeewater werden toegevoegd binnen enkele minuten weggevangen worden. Praktisch betekent dit dat tijdens storting in zeewater geen zware metalen in het Rotterdamse havenslib vrijkomen. De pH ondervindt dan geen verlaging als gevolg van een natuurlijke bufferwerking d.m.v. carbonaten. Indien zoals bv. uit de Hamburgse haven verlaging van de pH optreedt kan mobilisatie optreden van zware metalen. Het wegvangen van zware metalen aan bagger tijdens een storting betekent niet dat nooit zware metalen door stortingsactiviteiten zullen vrijkomen. Zware metalen blijken gedurende storting in anoxisch water naar meer beschikbare fasen (vastgesteld door sequentiële extractie) in het sediment te verplaatsen. Het is daarom niet ondenkbaar dat deze zware metalen aan beschikbare plaatsen op den duur in de waterfase vrijkomen. Arseen bleek op een zelfde manier te adsorberen indien geïncubeerd baggerslib actief werd belucht. Kinetische modellering van sorptieproeven vereist speciaal hiervoor opgezette experimenten. Men kan door kinetische beschrijvingen een goede indruk krijgen van het sorptiegedrag. Een snel kinetisch evenwicht, welke de adsorptie aan het oppervlakte voorsteld, kan gevolgd worden door irreversibele langzame tweede stap. Deze hypothese blijkt redelijk te voldoen aan het adsorptie gedrag van zink aan gesuspendeerd Rijnslib.

7.1. Referenties

Salomons en Förstner (eds.) (1984) Metals in the hydrocycle. Springer Verlag, Berlin, pp 349.

Salomons en Förstner (eds.) (1988), Chemistry and biology of solid waste, Dredged material and mine tailings. Springer Verlag, Berlin pp 305

Salomons W., Bayne B.L., Duursma E.K., Förstner (eds) (1988), Pollution of the North Sea, an assessment. Springer Verlag, Berlin pp 687.

Stumm W en Morgan J.J. Aquatic Chemistry 2nd Ed. (1981) John Wiley and sons. New York, pp 780.

Volgend hoofdstuk INDEX HOME

Titel rapport: